In onze huidige tijd, waarin de CO2 uitstoot hoger dan ooit is en deze lastig omkeerbaar lijkt, slopen we met zijn allen nog vaak genoeg op los. Om plaats te maken voor generieke nieuwbouwontwikkelingen, die als paddenstoelen uit de AI-machine schieten. Als ik door veel van deze gebieden fiets voelen zij anoniem en zielloos aan en ondanks de aanwezigheid van divers programma, vaak ook monofunctioneel of eenzijdig. Eenzijdig qua identiteit wellicht waardoor een stad als Rotterdam hierdoor zijn veelzijdige karakter verliest. Wat mij betreft moeten we constateren dat de markt-gedreven besluitvorming, waarbij veel te vaak met relatief gemak wordt overgaan tot sloop, niet langer houdbaar is. Dit was dan ook mijn motief voor een pleidooi voor het sloopverbod, of anders gezegd, de herziening van onze transformatie- en herbestemmingsopgaven.
In de context van hedendaagse herbestemmingsopgaven kunnen wij als ontwerpers stuitten op complexe vraagstukken. Voorbeelden als het voormalig ministerie van Sociale Zaken van Herman Hertzberger tonen aan dat sloop het vaak nog wint van transformatie en herontwikkeling. De transformatie van dergelijke gebouwen naar nieuwe bestemmingen met weinig geschikte vertrekpunten en beperkte financiële haalbaarheid vormt dan ook een uitdaging. Vaak is een ingrijpende herstructurering van het bestaande noodzakelijk, maar deze patstelling wordt niet altijd ondersteund door het huidige beleid. Een paradox. In sommige gevallen ligt dan al snel het sloopscenario op de loer.
Dit onderzoek stelt de vraag of de conventionele aanpak van enerzijds strikte conservering door middel van een monumentenstatus en anderzijds ingrijpende sloop-nieuwbouw kan worden omgezet in een meer radicale en dynamische strategie van adaptie en behoud. Een strategie waarbinnen wordt gezocht naar alternatieve manieren om een bredere waardering die verder gaat dan hoe we nu vaak naar de bestaande bebouwing kijken, wordt geïntegreerd in het denk- en ontwerpproces. Want de waarde van gebouwen, waar zit dat in opgesloten?
Beleidsmakers, erfgoeddeskundigen, stedenbouwkundigen, architecten, ontwikkelaars, en vooral de vele soorten inwoners en bezoekers van de stad; voor iedereen kan het antwoord anders zijn.
Vanuit een theorie die de conventionele waarderingskaders van gebouwen in twijfel trekt is een radicaal standpunt voor mijn opgave ingenomen; wat als we nooit meer slopen? Althans; niet met de relatieve eenvoud en eenzijdige motiveringen die hier vandaag de dag bij ruimtelijke transformaties ten grondslag liggen? Ieder gebouw krijgt daarmee automatische een zekere vorm van bescherming maar, mijns inziens zal er dan ook meer ruimte gecreëerd moeten worden in de omgang met bestaande bouw en dan met name de beschermde gebouwen. Als we deze patstelling zouden volgen dan is wellicht ook het monumentenbeleid zoals we dat vandaag kennen aan een herziening toe. Weg met die monumentstatus?! Maar wat betekent dit eigenlijk?
Vanuit deze initieel theoretische benadering die een andere, meervoudige blik op onze bestaande gebouwvoorraad predikt, ben ik op zoek gegaan naar een werkmethode. Een werkmethode die een gelaagde waardering van bestaande gebouwen omzet in ruimtelijke uitgangspunten om, enerzijds ingrepen te doen waar ze initieel onaanvaardbaar lijken, of juist uit te gaan van conserveren of hergebruik waar dit in eerste instantie onlogisch lijkt. Voor het in kaart brengen van de verschillende en uiteenlopende waardes die in gebouwen opgeslagen kunnen liggen, beroep ik mij op het in 2022 gepubliceerde onderzoek ‘erfgoed als leefomgevingswaarde’ van het Planbureau voor de Leefomgeving (1), die als blauwdruk voor mijn waardestelling dient. Hierin heb ik beoogd dit hoofdzakelijk theoretische kader operationeel te maken voor de architectuurpraktijk door deze om te zetten naar een vaste set analysetools waarmee een reeks totaal verschillende gebouwtypen vanuit hun bestaande kwaliteiten geanalyseerd en getransformeerd kunnen worden. De werkmethodiek die hiermee ontstaat genereert een hernieuwende en alternatieve blik op het ontwerpproces dat daarmee onderscheidend wordt. Welke potenties heeft een plek volgens deze gelaagde waardering? Hoe worden ze dan blootgelegd, en tot welke inzichten leiden ze vervolgens? Kortom; een hernieuwde blik op de transformatieopgaven.
Aangezien een sloopverbod zal resulteren in een groeiende portefeuille van uiteenlopende typen bestaande bouw, is het noodzakelijk om de toepasbaarheid van deze strategie juist te overwegen voor objecten die zich ook minder evident lenen voor transformatie. Om te bewijzen dat deze theorie in de volle breedte kan worden toegepast is gekozen voor drie uiteenlopende casussen in Rotterdam; een (gebombardeerd) woongebouw in een beschermd stadsgezicht, een industrieel relict aan de havenkade zonder bescherming, en een rijks-monumentale kerk in het centrum van de stad.
Met het opeenvolgend doorlopen van deze casussen, die alle drie afwijkend zijn in schaal, type en complexiteit, ontstond er een iteratief proces die gaandeweg tot een steeds verfijndere werkmethodiek heeft geleid. Het heeft aangetoond dat een bredere, gelaagde waardering op een positieve manier bij kan dragen aan zowel het behoud van- als de ontwikkeling van gebouwen. In all fairness zal een radicale wijziging van het huidige erfgoedbeleid waarbij wordt afgezien van de monumentenstatus, maar wellicht ook meer voorstelbare tendensen zoals de invoer van een CO2 heffing, redenen zijn om deze benadering vaker en breder in te zetten op een vergelijkbaar brede scope van gebouwtypen. In de praktijk zal dit om een interdisciplinaire aanpak vragen waarbij ieder vanuit een eigen expertise een objectieve waardering kan opstellen. Tezamen vormt dit een waardekader wat als onderlegger van transformatieplannen ingezet kan worden. Het opstellen van een transformatiekader wordt in de beginfase één van de aan te leveren vereisten binnen een opgaveformulering en zal in samenwerking met het ambtelijk apparaat tot stand komen. Het vooroverleg, dat met de komst van de omgevingswet een belangrijkere positie inneemt, biedt kansen om dit goed in te kunnen regelen.
Als laatste concludeer ik dat deze manier van kijken en ontworpen niet beoogd om betere of hoogwaardigere architectuur op te leveren. Eerder bepleit het om een alternatieve attitude aan te nemen. Elke ontwerper of architect zal door zijn eigen bril kijken en tot andere uitkomsten leiden. Deze methodiek vormt een weegschaal, die interdisciplinair bekeken, gewogen en bediscussieerd kan worden om zo tot een goed onderbouwd maar breed scala aan passende resultaten te komen. Waarbij er oude lagen zorgvuldig worden verwijderd of nieuwe lagen kunnen worden toegevoegd, maar die als van nature aansluiten op het bestaande. Via deze weg zou er wat mij betreft een meer dynamische omgang met zowel het behoud van het huidige, als de ontwikkeling van gebouwen kunnen ontstaan waardoor onze steden gelaagd, interessant en vooral spannend, specifiek en karakteristiek blijven.