De Doos
Het architecturaal potentieel van distributiecentra
De doos is niet meer weg te denken uit het Nederlandse landschap. Veel van deze dozen zijn distributiecentra, honderden meters lange blinde grijze gevels van beton en sandwichpanelen, die zich op een razendsnel tempo verspreiden; de fysieke belichaming van de groeiende online verkoop. Het gebouw komt voort uit een logistiek proces van efficiëntie en standaardisatie.…
De Doos
Het architecturaal potentieel van distributiecentra
De doos is niet meer weg te denken uit het Nederlandse landschap. Veel van deze dozen zijn distributiecentra, honderden meters lange blinde grijze gevels van beton en sandwichpanelen, die zich op een razendsnel tempo verspreiden; de fysieke belichaming van de groeiende online verkoop. Het gebouw komt voort uit een logistiek proces van efficiëntie en standaardisatie. Er is geen vraag naar ruimtelijkheid, materialiteit of sfeer. Het resultaat is een landschap waartoe de mens zich niet meer lijkt te kunnen verhouden.[1]
Tegelijkertijd zie ik ook mogelijkheden in de bestaande eigenschappen van de doos; in de immense schaal en in het puur industriële karakter. Het generieke uiterlijk maakt dat de doos alles kan zijn, in het pragmatische industriële is een grootse schoonheid te ontdekken en de omvang heeft iets monumentaals. De doos is nu bijna niets: het is een plaats. Echter, kan het meer zijn: een mega structuur waarin de mens betekenis vindt. Het heeft de potentie een plek te worden.
Door één specifiek distributiecentrum vanuit verschillende schalen, ook wel ‘tiendesprongen’[2], te bekijken wordt
de doos verbeeld in losse fragmenten en als onderdeel van een groter geheel – waarvan de mens deel uitmaakt. Het legt verbanden tussen de schaalniveaus en het verhoudt zich tot de gebouwde omgeving zoals we haar kennen. In de kleinste schaal wordt de geschiedenis van het landschap leesbaar en blijkt er een rijkheid in verborgen. Het uitgangspunt wordt dat, wanneer distributiewerkzaamheden het gebouw verlaten, het niet mee gaat in de huidige gedachtegang van afbreken en opnieuw beginnen, maar van het beschreven vlak - tabula scripta. Het project stelt een alternatieve denkwijze centraal over de omgang met de doos.
De doos laat zich in zijn huidige vorm lezen als een massa, maar is in werkelijkheid een schil rondom een grote open ruimte. Wanneer het dak wordt verwijderd opent de ruimte naar boven toe en bieden de gevels de binnenruimte een geborgenheid, als een grote ommuurde ruimte: een tuin. De tuin is zowel een binnen– als een buitenwereld, een onderdeel van de architectonische denkwereld.[3]
De klassieke tuin wordt een analogie voor de doos. In de eigenschappen vanuit de industrie zitten overeenkomsten met de eigenschappen van de klassieke tuin; symmetrie en de aanwezigheid van een axiaal stelsel. Duidelijke hoofd- en zijassen verdelen de doos in tuinkamers, die worden vormgegeven door de overgebleven tektonische elementen van het distributiecentrum. De drie hoekgebouwen voegen zich bijvoorbeeld samen tot het landhuis. Het maniërisme voert de boventoon; een stijl met de klassieke regels als basis, maar waar de manier waarop er met de regels wordt omgegaan de boventoon voert. De fijnmazigheid van de binnenwereld vormt een contrast met de harde grens van de gevel, dat als een kader in het omringende landschap ligt. De overgangsruimte tussen het gebouw en de omgeving wordt ontdaan van het asfalt en overgeleverd aan de natuur, een niemandsland.
De doos wordt een tuin, waar niet langsheen maar doorheen gelopen kan worden. Het negeert of maskeert de esthetiek van de doos niet, maar viert deze.
[1] Adriaan Geuze, in Koplopers: zonder verdozing, De Balie, Amsterdam, 19 september 2022
[2] Boeke K., 2021. Wij in het heelal, een heelal in ons. Zutphen: Walburg Pers
[3] De Jong E., Dominicus-van Soest M., 1996. Aardse Paradijzen. De tuin in de Nederlandse kunst 15de tot 18de eeuw. Gent: Snoeck-Ducaju & Zoon.
Lees meer