Het Inntel Hotel in Rotterdam is al 34 jaar in wording. Een gebouw als groeimodel: een interessant gegeven in een tijd waarin we spaarzaam moeten omgaan met onze gebouwen. Enerzijds vanwege de gebruikte grondstoffen die decennialang meekunnen maar zo’n lang leven vaak niet gegund is - anderzijds vanwege behoud van identiteit voor een stad. Dit verhaal heeft een open einde: mijn vervolg eraan is een stap in de toekomst, geen eindpunt.
Een verhaal over een…
Het Inntel Hotel in Rotterdam is al 34 jaar in wording. Een gebouw als groeimodel: een interessant gegeven in een tijd waarin we spaarzaam moeten omgaan met onze gebouwen. Enerzijds vanwege de gebruikte grondstoffen die decennialang meekunnen maar zo’n lang leven vaak niet gegund is - anderzijds vanwege behoud van identiteit voor een stad. Dit verhaal heeft een open einde: mijn vervolg eraan is een stap in de toekomst, geen eindpunt.
Een verhaal over een bijzonder stuk stad, met daarin een bijzonder gebouw, en een mogelijk vervolg daarvoor. Met dit project hoop ik antwoord te hebben kunnen geven op de vraag: hoe ontwerp je in een heterogene stad? POST PAST EDIT laat een strategie zien die zowel gebouwspecifiek werkt, maar ook een grotere laag in de stad zou kunnen vormen.
Lees meerDe Stadsdriehoek is het oudste deel van Rotterdam. We herkennen daarvan nog maar weinig terug in de huidige stad. Rondom de Schiedamsedijk buitelen de architectuurstijlen over elkaar heen.
In 1947 begint Rotterdam aan de wederopbouw, een proces dat meerdere decennia in beslag nam en dat tot het karakteristieke gelaagde stadsbeeld heeft geleid dat we nu kennen. De stad zonder hart moet worden geheeld; herinneringen aan het verleden worden vastgelegd, een Italiaans palazzo vindt zijn weg naar Rotterdam. De iconen van de wederopbouw hebben grote geldingsdrang.
Daarna wordt er niet langer achterom gekeken: de toekomst is wat telt. Nieuwe verbindingen worden aangelegd, oude wegen herleid. In de Leuvehaven drijven dolfijnen en zweven tot op de dag van vandaag – luchtkastelen. In de Leuvehaven kan gedroomd worden over de toekomst.
Temidden van dit alles, op de hoek van de Maasboulevard en Schiedamsedijk, staat het Inntel Hotel. In 1986 ontworpen door At Tuns & Hans Horsting. Aanvankelijk huisvestte het gebouw een IMAX-bioscoop, hotel en expositieruimte. Ondanks hoge verwachtingen vallen de bezoekersaantallen tegen. Hoop op een nieuwe toekomst komt in de vorm van ‘Nana’: een gigantisch beeld in de vorm van een vrouw met daarin Asklepion – een themapark over het menselijk lichaam. Het blijft enkel bij plannen, op 1 maart 2001 draait Titanic toepasselijk genoeg als laatste film. Daarna sluit IMAX Leuvehaven haar deuren.
Na een aantal jaren waarin het gebouw leegstaat ziet een DJ potentie in de oude filmzaal en noemt het Club IMAX. Maar dat feest is eveneens van korte duur: na een jaar gaat het gebouw verder als hotel, kracht bijgezet door een uitbreiding in de vorm van een toren die uitkijkt over de Maas. Om definitief af te rekenen met haar verleden stort de oude theaterzaal in. In de vleugel die ervoor in de plaats komt ontstaat ruimte voor nog meer hotelkamers.
Er volgen goede jaren voor het hotel, tot het tijdens een pandemie weer leeg komt te staan: de hotelfunctie is overbodig geworden op deze schaal. Maar – ondanks leegstand – heeft het Inntel Hotel een symbolische waarde. Als het gebouw bedreigd wordt door sloop gaan de Rotterdammers de straat op om het op te nemen voor hun stad – voor het gebouw. Weer is er een groep creatieve ondernemers die het heft in eigen handen neemt. Ze horen van een verborgen tunnel bij metrostation Leuvehaven, waarmee ze zichzelf en hun netwerk ondergronds toegang verschaffen tot het hotel.
De voormalige lobby strekt zich uit om de diversiteit aan gebruikers te ontvangen en transformeert in een hal waar collectiviteit centraal staat. Op andere plaatsen in het gebouw worden afscheidingen gemaakt: er moet ook in afzondering gewerkt kunnen worden. Nu zo’n grote, diverse groep gebruik maakt van het gebouw betekent binnen inmiddels allang niet meer altijd privé. Op sommige plekken in het gebouw is de grens tussen binnen en buiten zelfs helemaal vervaagd.
Samen transformeren de ingrepen het voormalige hotel in een soort stedelijke lobby. Het gebouw wordt een verlengde van de straat. Op een publieke promenade wordt geparadeerd en geflaneerd.
Het bereik van het gebouw strekt zich voorbij het directe domein van de straat. Door verbinding met de metro en watertaxi kun je nu van ver, ongezien het gebouw inkomen. En door anonieme lift- en trapopgangen is een zwembad op de bovenste verdieping direct vanaf de straat ontsloten. Hier openbaart zich een andere, verborgen kant van het gebouw. Als een virus hebben de ingrepen het DNA van het gebouw aangetast. Als het jaren later een nieuwe eigenaar heeft is het diverse en open karakter behouden gebleven. Het gebouw als stad.
Maar ook het gebouw ín de stad heeft een verandering doorgemaakt. De kade wordt gebruikt. Rotterdam heeft haar weg in en rondom het gebouw gevonden. Wellicht landt er over een paar jaar een helikopter op het dak. Het gebouw zou het rustig toelaten. In de Leuvehaven kan nog steeds gedroomd worden over het Rotterdam van de toekomst.
Mijn toevoeging aan het gebouw bestaat volledig uit ontsluitingen. Dat is enerzijds gebaseerd op het idee dat met een divers ontsluitingssysteem open gebruik gestimuleerd en gefaciliteerd kan worden. De elementen kun je zien als vouwen van een programmatisch cadavre exquis – een strategie die de businesscase van het gebouw zou verduurzamen. Anderzijds rust het op de gedachte dat gebouwen daarmee verankerd kunnen worden in de stad en daarmee niet enkel voor de directe gebruikers van betekenis zijn.
De ontworpen ingrepen zijn aanvullingen op de reeds bestaande ontsluitingsroutes en stijgpunten: een lifttoren, trapkoker, hellingbaan, een balustrade. Op sommige plekken worden elementen met elkaar verbonden, waarmee een nieuwe route door het gebouw ontstaat. Het gebouw wordt met de ingrepen georganiseerd in zones die soms wel, en soms niet zijn gedefinieerd. Sommige delen delen van het gebouw worden autonoom toegankelijk vanaf de straat, anderen liggen aan een plint op hoogte. Dat levert flexibiliteit en openheid op en biedt ruimte voor eigen interpretatie in gebruik.
Met de nieuwe laag worden onderdelen als in een collage toegevoegd aan de compositie van het gebouw. Het karakter en de architectuur van het huidige gebouw staan aan de basis van de gemaakte keuzes. Daarin leidend was de gespleten persoonlijkheid van het gebouw: enerzijds gesloten, anderzijds prominent aanwezig. Zo heeft een lifttoren een weerspiegelende gevel zodat je van buiten niet gezien wordt maar wel naar buiten kan kijken – een trapkoker is gesloten, behalve op het korte horizontale moment dat iemand naar binnen loopt – of een hellingbaan waar je wel binnen, maar niet buiten wordt gezien.
De ingrepen zijn gebaren naar de stad. Momenten waarop het introverte gebouw naar buiten treedt, en soms haar gebruikers laat zien. Dat wordt zichtbaar door een trapkoker als losstaand element dat op de stoep staat te ontwerpen, of een roltrap als verlengde van de kade in het gebouw te laten klieven. Elementen worden verankerd in het gebouw door aan te haken op de constructie. Bijvoorbeeld door een kolom in een bestaand ritme net in een andere richting door te zetten, of door nieuwe en oude elementen feitelijk op het elkaar te stapelen: een hek tegen een balustrade tegen een nieuwe kolom tegen een oude kolom.
Door te ontwerpen als variatie op de al aanwezige kleuren en materialen ontstaat een gelaagdheid in het gebouw zonder dat heel evident wordt welke laag ouder is dan een ander. Het thema van de gelaagde stad – het gelaagde gebouw – is ook in de gekozen representatievormen op verschillende manieren terug te vinden. De maquette bestaat uit drie kleuren plexiglas voor de drie bestaande tijdslagen, aangevuld met een laag voor de nieuwe ingrepen. Gelaagdheid is ook zichtbaar in de vloeren die op elkaar gestapeld intensiever van kleur worden. Voor het scenario zijn beelden geconstrueerd die elk een eigen verhaal vertellen over het karakter van de ingrepen; van verborgen tot extravert. De keuze voor collage als montagemiddel is hier bewust ingezet: om met elementen uit Rotterdamse verhalen een nieuwe scene te construeren levert ook hier een gelaagdheid in betekenis op, die bovendien inzicht biedt in de onderzoeksfase van het proces en verhalen zichtbaar maakt die anders ongezien zouden blijven.
Afstudeercommissie:
Voorzitter: Jeroen Visschers (Rotterdamse Academie van Bouwkunst)
Mentor: Marius Grootveld (Veldwerk Architecten)
Externe criticus: Fenna Haakma Wagenaar (Gemeente Amsterdam)
Toegevoegde externe criticus: Lara Schrijver (Universiteit Antwerpen)
Met dank aan:
Edo Bogaerds/Interieurmakers Rotterdam, John Nieuwenhuize/MAS architectuur, jvantspijker & partners, Koen Taselaar, Martijn Feenstra, Platform Wederopbouw Rotterdam, Simone Trum/Team Thursday, Stadsarchief Rotterdam, Stef Bogaerds, Tim Peeters