De inverse, de leegte en de parallel tussen het generieke en het specifieke.
Brussel is een gelaagde stad, een stad van zichtbare contrasten en een stad met een verscheidenheid aan cultuur. Waar Art Nouveau gezien wordt als ‘de uitdrukking van de corruptie van de bourgeoisie’[1] en waar de glazen hoogbouw van de 20ste-eeuw beschouwd wordt als de moeizame zoektocht naar waarden. Brussel illustreert deze toedracht van welvaartsideologie door middel van architectuur: haar schoonheid lag…
De inverse, de leegte en de parallel tussen het generieke
en het specifieke.
Brussel is een gelaagde stad, een stad van zichtbare contrasten en een stad met een verscheidenheid aan cultuur. Waar Art Nouveau gezien wordt als ‘de uitdrukking van de corruptie van de bourgeoisie’[1] en waar de glazen hoogbouw van de 20ste-eeuw beschouwd wordt als de moeizame zoektocht naar waarden. Brussel illustreert deze toedracht van welvaartsideologie door middel van architectuur: haar schoonheid lag in de schilderachtige verscheidenheid, nu wordt ze afgespiegeld als een non-place. Maar is het één niet het gevolg van het ander én mag de clash tussen deze twee niet bestaan?
Architectuur is een vorm van uiting van cultuur en deze ontwikkelt zich op vele vlakken, maar de afgelopen decennia zijn deze ontwikkelingen versneld door technologie en globalisering waardoor de generieke stad als onvermijdelijk kan worden beschouwd. Het generieke stadsbeeld is een weerspiegeling van de huidige behoefte en het vermogen om dit te realiseren.
Ludwig Mies van der Rohe, één van de belangrijkste en meest progressieve modernistische architecten, brengt met zijn oeuvre de voordelen van het nieuwe machinetijdperk tot uitdrukking door strakke lijnen en veelvuldig gebruik van glas en staal. Zijn werk is transparant, antiburgerlijk en experimenteel. In zijn essay Baukunst und Zeitwille [1924] benadrukt hij dat ook ‘betekenisvolle architectuur is altijd de ruimtelijke uitdrukking van de wil van tijd. Vanwege die intrinsieke relatie tussen architectuur en de eigen tijd is elke verwijzing naar het verleden gedoemd te mislukken’. Deze gedachte van Van der Rohe komt uit een vooruitstrevende tijd waar technologie, economie en cultuur zich innoveerden en zich uitte in de standaardisering van de bouwkunst. Het herhaaldelijk plaatsen van deze bouwkunst, waardoor het los komt te staan van de plek, is wat het generiek maakt. De vormgeving en esthetische verschijning van de bouwkunst maken de architectuur specifiek en komt voort uit een diepgewortelde relatie tussen het ornament en de cultuur.
‘Wil een cultuur zich evolueren dan staat dat gelijk aan het verwijderen van het ornament uit het dagelijkse leven’ dit is het pleidooi van architect Adolf Loos in Ornament und Verbrechen [1908]. Materiaal en tijd verspillen voor een ornament is in de moderne tijd een misdaad in economisch opzicht. Loos reageerde hierop met het Raumplan: ruimtes met verschillende hoogtes compact schakelen middels trapopgangen, waar routing visuele verbinding mogelijk maakt, door openingen in muren waardoor het interieur een bijna theatrale kwaliteit krijgt. Dit is het ontwerpen van sequentie in ruimte.
De stad Brussel dealt met de grootste technologische ontwikkeling wat hand
in hand gaat met een globaliserende cultuur. Dit leidt tot icoon architectuur,
als maar identiteit werven tussen “de anderen”. Als Brussel niet oppast streeft
ze af op het punt dat bepaalde functies, die nodig zijn om de stad te laten
functioneren, niet langer acceptabel zijn op bovengronds niveau. Zoals
Remkoolhaas ooit al aangaf; “We bouwen ruimte vol met massa, maar aan ruimte
kunnen we leegte toevoegen die nieuwe ruimte definieert [Strategy of the void, OMA, 1987]. Deze strategy
bestaat uit twee methoden het een is gebaseerd op het plannen van stedelijke
ruimte door manipulatie van het onbebouwde, het ander de methode voor het
definiëren van een gebouw door manipulatie van de afwezigheid van het gebouw.
De methoden gaan over het creëren van ruimten, de schakeling en de beleving
ervan.
De vraag is of architectuur de morele plicht wil blijven vervullen om betekenis
te geven aan de overgrote meerderheid van de mensheid. Hoe zal de architectuur in
de toekomst onderhandelen over de relatie die altijd heeft bestaan, tussen
generiek en specifiek? In deze tijd waar we vooruitstrevend en historiserend
tegelijk zijn, zal geen duidelijke scheidslijn worden getrokken én op deze
clash speelt mijn ontwerp in. Een ondergronds station, een archetype non-place,
gebaseerd op het grid van het bovenliggende neoclassicistische plein Ambiroixsquare
in Brussel. Drie generieke ruimtes – een stationshal, een perron, en een parkeergarage
– waarvan de structuur tot in het oneindige doorgezet kan worden, maar waar het
moment van schakeling specifiek is. Horizontale sequentie tussen de ruimtes in
hiërarchie en collages van visuele verbindingen. Verticale verbindingen naar de
bovenwereld die per ruimte generiek zijn naar de buitenwereld, maar specifiek
aandoen in het generieke geheel. Mijn ontwerp waarborgt die lagen van; generieke bouwkunst, en specifieke
vormgeving maar behoudt ook de identiteit van de plek door afwezigheid van het
gebouw.
Lees meer